Wat heb je aan een geestelijk verzorger aan je bed? Laatst hoorde ik onbedoeld een paar patiënten op zaal hierover met elkaar in gesprek. De teneur van hun gesprek was dat je het uiteindelijk toch zelf moet doen. Mijnheer en mevrouw zaten samen aan het tafeltje bij het raam en waren het hierover roerend met elkaar eens. Oei, oei, dat was even confronterend en het wierp mij terug op de vraag wat we als geestelijk verzorgers nu precies doen. Wat is eigenlijk de meerwaarde van ons werk? Is die er wel?
De reactie van mijnheer en mevrouw aan het tafeltje is ergens goed te begrijpen. Anders dan andere zorgverleners heeft de geestelijk verzorger immers geen duidelijke boodschap rond een diagnose, verzorging of behandeling. Als een geestelijk verzorger bij een patiënt aan het bed komt, is het eerst aftasten wat de patiënt bezighoudt en waar hij of zij zich zorgen over maakt. Soms kom je op verzoek van de patiënt zelf, maar meestal op verzoek van een verpleegkundige, arts of familielid. Vaak is er allerlei bedrijvigheid op zaal, met andere patiënten en/of zorgverleners die kunnen meeluisteren.
“Hoe gaat het met u? Staat u open voor een gesprek?” Meestal komt dat uit, maar soms zeggen mensen: “Dank u, ik ben niet gelovig.” Waarop we als geestelijk verzorgers haastig uitleggen: “Nee, u hoeft niet gelovig te zijn. Het gesprek gaat over ú, en daarvoor is het niet relevant of u gelovig of kerkelijk bent. Als u gelovig bent, is dat goed; als religie u niets zegt, is dat ook prima.”
Hoe dan ook, ik voel altijd iets van schroom als ik een patiënt ga bezoeken en een ziekenhuiskamer binnenstap. Ik voel voorzichtigheid bij het betreden van zo’n kwetsbaar terrein. Waarom zou de ander zomaar antwoord willen geven op mijn vragen? Waarom denk ik dat dit goed voor hem of haar zou zijn? In de ontmoeting moet eerst wederzijds worden afgetast of er openheid kan ontstaan, al is het maar voor een half uur. Je overschrijdt een grens naar de intimiteit van ingrijpende ervaringen: ziekten, zorgen, angsten en een gebrek aan veerkracht.
Soms blik je met de patiënt terug op zijn of haar leven en luister je naar belangrijke ijkpunten of betekenisvolle mensen. Soms help je gebeurtenissen op een rijtje te zetten en perioden of relaties van labels te voorzien: “Dat was een moeilijke tijd,” of: “Die persoon heeft veel voor u gedaan,” of: “Daar heeft u veel voor betekend.” Op die manier wordt het leven niet alleen geordend, maar ook van nieuwe betekenis voorzien. Dat kan mensen helpen om opeens met een ander gevoel naar hun eigen leven te kijken.
Soms gaat het gesprek over de relatie tot het eigen lichaam, en help je patiënten reflecteren op wat lichaamsdelen voor hen hebben betekend. Andere keren gaat het over angst en paniek, over de angst voor aftakeling en de dood. Als geestelijk verzorger help je dan om het onvermijdelijke iets minder massief te maken, een klein beetje meer behapbaar.
Het klopt dat mensen uiteindelijk zelf hun leven moeten vervolgen en “het zelf moeten doen,” en dat een gesprek de feitelijke, vaak zorgelijke situatie niet verandert. In die zin hadden mijnheer en mevrouw aan het tafeltje gelijk. Wat vaak wél verandert, is de verhouding tot de situatie. Patiënten voelen zich vaak zienderogen opgelucht omdat ze even konden delen wat hen wezenlijk bezighield. Dat helpt hen meestal om met een frisse blik naar hun leven of situatie te kijken en weer wat veerkracht op te bouwen.
Kortom, het zijn meestal zeer waardevolle gesprekken met patiënten. Het is dan ook fijn dat het in Nederland wettelijk is vastgelegd dat patiënten recht hebben op geestelijke verzorging. De mens is tenslotte meer dan alleen anatomie en biologie.
Het is belangrijk om als geestelijk verzorger altijd een beetje schroom te blijven voelen. Niet omdat dat een prettig gevoel is, maar omdat het besef levend houdt dat het niet vanzelfsprekend is dat patiënten hun ervaringen, drijfveren of angsten zomaar delen met een vreemde. En gelukkig heeft ieder mens nog altijd de vrijheid om nee te zeggen tegen het aanbod van een geestelijk verzorger.
Jeanine Geijntenbeek
Geestelijk Verzorger