Tijdens mijn vakantie belandde ik plotsklaps in een ontroerende situatie. Ik was aan het hardlopen in de omgeving van Medebach toen ik werd ingehaald door twee jongens, ogenschijnlijk twee broertjes. De oudste leek ongeveer tien jaar oud te zijn, terwijl de jongste iets jonger leek, zo schatte ik. Ze hadden in ieder geval verschillende maten fietsen. Samen reden ze de berg af, op de manier waarop jongens dat doen – wedijverend om te zien wie als eerste beneden zou zijn. Het beklimmen van de heuvel was een heel ander verhaal, en dus haalde ik hen in toen ze bovenaan even stonden uit te puffen. Het was duidelijk dat de jongste moeite had om de oudste bij te houden. Terwijl ik hen passeerde, zag ik dat de oudste zijn handen op de schouders van de jongste legde. Hij trapte een extra stukje om de kleine beentjes van zijn broertje te helpen. Dat raakte me diep; ik vond het hartverwarmend. Het toonde aan hoe zorgzaam mensen, zelfs op jonge leeftijd, voor elkaar kunnen zijn.

Op dat moment werd ik teruggevoerd naar mijn eigen jeugd. Misschien heeft u het zelf ook wel eens meegemaakt. Eindeloze fietstochten of wandelingen die eigenlijk net iets te ver gingen. En altijd was er dat bekende “we zijn er bijna”. Maar als mijn vader merkte dat mijn benen het echt niet meer konden bijhouden, kreeg ik ook altijd een stevige hand in mijn nek, en plotseling leek fietsen een stuk gemakkelijker.

Wat zo mooi is aan dat soort ondersteuning, is dat je als fietser die geduwd wordt nog steeds moet blijven trappen. Maar je krijgt net genoeg hulp om het vol te houden, misschien een beetje op adem te komen, maar toch je grenzen te verleggen. Zozeer zelfs dat je de volgende keer dat duwtje in de rug misschien niet meer nodig hebt.

En daarmee kom ik op het onderwerp van het ziekenhuis. Ik moest denken aan het trappenhuis en hoe daar de fysiotherapeut voorzichtig een patiënt probeert te begeleiden bij het traplopen. Eigenlijk is de fysiotherapeut iemand die je een duwtje in de rug geeft, maar wel op zo’n manier dat je net even de grens van wat je denkt aan te kunnen overschrijdt. Zo kun je de volgende keer misschien wat minder hulp nodig hebben. Het kan ook angst of onzekerheid zijn – wat als die nieuwe heup niets oplevert, of als de knie niet goed functioneert, of misschien wel het evenwicht. Maar dan is daar die helpende hand, samen met de geruststelling. “Ik ben hier, ik vang je op. Er kan niets gebeuren.”

Die jongere broer voelde zich denk ik geborgen door de hand van zijn oudere broer op zijn schouders. Samen beklommen ze de berg, kwamen bovenaan aan en schoten gillend naar beneden. Ik sloeg linksaf en vervolgde puffend mijn eigen weg.

Ben Rumping
Geestelijk verzorger